In een onopvallende stad wordt de jonge Benedicta rond het jaar 1700 door de gemeenschap gestigmatiseerd omdat ze de dochter is van de plaatselijke beul. De onlangs aangekomen monnik Ambrosius leeft mee met het meisje en laat zich tegelijkertijd raken door haar schoonheid en solidariteit. Zijn interesse in haar veroorzaakt extern de jaloezie van Rochus, de zoon van een machtige man, en intern een conflict tussen passie en mededogen, tussen administratieve toewijding en de roep van plezier.